Frans Stüger debuteerde in 1975 bij Van Oorschot met een dun maar onthutsend boekje over iemand die langzaam gek wordt ('De gedachte'). Het verhaal wordt opgeschreven vanuit een inrichting. In de tientallen jaren daarna publiceerde hij met vaste regelmaat meer sober, eigenzinnig werk. Bij elkaar vormt zijn oeuvre een fascinerende legpuzzel. Wie de stukjes op volgorde legt, ziet een schrijver die het wak van zijn kinderjaren laag voor laag opvult met verhalen. Hij doet dit niet in de vorm van eendimensionale ervaringslectuur, maar in het parallelle universum waar een auteur zichzelf ondergeschikt maakt aan zijn verhaal, dat daardoor een grote zeggingskracht krijgt.
In Desillusies draait het om het leven van een buitenstaander, een immigrant die met één been in de rauwe werkelijkheid staat en met het andere in een onbezorgde waanwereld. In de eerste wereld zorgt hij voor zijn dementerende moeder, in de tweede neemt zijn prille en maagdelijke liefde voor het kantoormeisje Viola verpletterende dimensies aan. Het zware thema wordt opgelicht door milde humor.
Wanneer Kowalsky’s moeder gestorven is, is goed beschouwd zijn enige reden om te blijven leven vervallen. Maar hij gaat verder zoals hij het al jaren doet, als vereenzaamd kamerbewoner, en als achter zijn rug door collega’s bespot kantoormannetje. Zijn familiekapitaal gebruikt hij niet; hij zou niet weten waarvoor. De laatste illusies die hij heeft, liggen dan ook meer op het persoonlijke vlak. Dat die de kop zullen worden ingedrukt staat van tevoren vast, maar Stüger houdt de lezer vast in zijn greep met een adembenemende directheid, die meedogenloos kan lijken, en toch op elke bladzijde een dieper liggende deernis verraadt.
De pers over dit boek:'...Stüger bewijst dat hij kan wat er van hem verwacht wordt: schrijven. Een klein meesterwerkje.' (Trouw, Rob Schouten).
'Een mooie, trieste roman.' (Nederlands Dagblad, Hans Werkman).
In Desillusies draait het om het leven van een buitenstaander, een immigrant die met één been in de rauwe werkelijkheid staat en met het andere in een onbezorgde waanwereld. In de eerste wereld zorgt hij voor zijn dementerende moeder, in de tweede neemt zijn prille en maagdelijke liefde voor het kantoormeisje Viola verpletterende dimensies aan. Het zware thema wordt opgelicht door milde humor.
Wanneer Kowalsky’s moeder gestorven is, is goed beschouwd zijn enige reden om te blijven leven vervallen. Maar hij gaat verder zoals hij het al jaren doet, als vereenzaamd kamerbewoner, en als achter zijn rug door collega’s bespot kantoormannetje. Zijn familiekapitaal gebruikt hij niet; hij zou niet weten waarvoor. De laatste illusies die hij heeft, liggen dan ook meer op het persoonlijke vlak. Dat die de kop zullen worden ingedrukt staat van tevoren vast, maar Stüger houdt de lezer vast in zijn greep met een adembenemende directheid, die meedogenloos kan lijken, en toch op elke bladzijde een dieper liggende deernis verraadt.
De pers over dit boek:'...Stüger bewijst dat hij kan wat er van hem verwacht wordt: schrijven. Een klein meesterwerkje.' (Trouw, Rob Schouten).
'Een mooie, trieste roman.' (Nederlands Dagblad, Hans Werkman).