lachend meisje op de achtergrond. Haar gezichtje lichtte op, en als door mijn oog ingezoomd, vergrootte het zich uit, kwam als het ware op mij af. Ik draaide de foto om. De datering stond in pa’s typische, aan de voet
afgeplatte blokschriftletters. Devah 22-8-85, las ik. 22 augustus:
mijn geboortedag, 1985: toen werd ik acht. Mijn mond viel open.»
Een net afgestudeerde student aan de kunstacademie treft op een rommelmarkt een tekening van een jong meisje aan, gesigneerd door zijn vader. Wanneer hij zijn vader met het portret confronteert, valt deze dood neer. Om de identiteit van het meisje te achterhalen begint de ik-persoon een zoektocht die hem door verschillende Oost-Europese landen voert. Daarbij wordt hij gestuurd en geïnspireerd door Sirene, een figuur uit zijn droomwereld, met wie hij van kinds af aan is meegegroeid naar volwassenheid.
Devah is een boek waarin de herinnering wedijvert met droombeelden, en droombeelden aanschurken tegen de werkelijkheid van het heden. Wie vergeten was wat het magisch realisme ook alweer inhield, wordt met Devah op zijn wenken bediend. Thönissen toont het, ontvouwt het.
Aruba is sinds een halve eeuw het tweede vaderland van Jacques Thönissen. Na zijn carrière in het onderwijs als o.a. leraar Spaans aan en directeur van het Augustinus College in San Nicolas, wijdt hij zich aan het schrijven met drie Arubaans-Caraïbische romans: Tranen om de ara, Eilandzigeuner en De roep van de troepiaal. Vanaf 2000 schrijft hij tevens drie kinder- en jeugdboeken die ook in het Papiaments zijn verschenen.