Op 25 augustus 1982 wordt in de provincie West-Kasai (Zaïre) door een clan van illegale opgravers, een kapitale ruwe diamant van meer dan tweehonderd karaat gevonden. Bovendien blijkt dat de steen loepzuiver is en van een uitzonderlijke kleur, wat zijn waarde doet stijgen tot vierhonderd miljoen. Een in diamant ervaren afgevaardigde wordt ermee naar Antwerpen gestuurd om 'm te laten bewerken, te verkopen en de opbrengst aan de clan te overhandigen. Vanzelfsprekend wint de hebzucht het van de clansolidariteit, maar de plannen mislukken jammerlijk. De geslepen diamant valt in handen van een adjudant van de Antwerpse BOB. Zonder dat die het vermoedt, wordt hij geschaduwd door de Zaïrese Inlichtingendienst, terwijl hij op een magistrale manier gerold wordt door een Libanese diamantair, die hem naar Hong Kong stuurt om de steen te gaan verkopen. De zaak loopt volledig uit de hand. De BOBer wordt genadeloos gechanteerd en het verhaal eidnit waar volgens Hemingway elk verhaal moet eindigen.