In Dichter na je veertigste maakt Jan-Willem Anker de balans op. Wie was ik? Waar was ik? Maar ook: wie kan ik nog zijn? Waar moet ik zijn? En: hoe te leven? Op die laatste vraag probeert hij in zijn poëzie voor het eerst voorzichtig antwoorden te formuleren. Door identiteiten te verkennen (de Vader, de Europeaan, de Weesper, de Dichter); door te verdedigen wat waardevol is (liefde, Europa, de poëtische praxis die zijn leven vormt); en door zich uit te spreken over wat hem verontrust (klimaatopwarming, politieke verrechtsing).