Op een dag ontmoet ze Niels Sommer, een grote aantrekkelijke man, een zwerver. Ooit was hij universiteitsdocent, maar het academische leven verveelde hem.
Babette valt als een blok voor de charmante levensgenieter. Ze huwen in het stelsel van algehele gemeenschap van goederen. Niets is meer van mij alleen, zegt Babette, het is nu allemaal van ons. Niels protesteert eerst, maar aanvaardt dan toch dit gulle aanbod. Hij maakt gauw deel uit van het plaatselijke verenigingsleven en organiseert het jaarlijkse dorpsfeest. De hoofdattractie van dit feest is een klank- en lichtspel waarbij een pop aan een strop hangt. Ook dit jaar is hij van de partij. Maar deze keer is het geen pop die aan de kantelen van de ruïne bungelt, maar Niels Sommer.
Dan komen de geruchten. Niels zou gegokt hebben, hij zou schulden gehad hebben, en hij nam het niet nauw met de huwelijkse trouw.