Commissaris Carpentier doet wat gepensioneerden verondersteld worden te doen: in alle rust een eindje kuieren, onder meer met zijn vriend Maurice Mendelsohn en met zijn hondje, Watson. Uitgerekend tijdens zo'n wandeling in het Antwerpse begrafenispark Schoonselhof komt zijn terriër aandraven met iets griezeligs in zijn muil. 'Auris externa,' zegt dokter Mendelsohn, 'voor de lager opgeleiden: een mensenoor!'
Commissaris Leo Dewit, die in allerijl is opgebeld door zijn vroegere baas, staat even later voor een onbekend lijk. In tegenstelling tot de tienduizenden die hier fatsoenlijk begraven liggen, is deze half vergane heer slorig neergekwakt op de marmeren vloer van een vervallen grafkapel. De zakken van het lijk zijn leeg; het enige spoor is een aangebroken pakje Marlboro met een boekje lucifers waarop de opdruk van een caféin Bosnië-Herzegovina staat. Dat is geen toeval, want wetsdokter Tomara Joos ontdekt dat de kogel in de lever zonder meer uit een Joegoslavisch geweer komt.
'Verdomme,' bromt commissaris Dewit. 'Joegoslavië, groot banditisme, federale parketten... kunnen we nu eens nooit een gewone domme moord op ons bordje krijgen!'