Op een dag ziet hij hoe een meisje uit het nabije asielzoekerscentrum een stengel van de reuzeberenklauw afbreekt en is bang dat zij door de aanraking met het sap brandwonden zal oplopen. Hij waarschuwt de andere asielzoekers en samen met een oudere vrouw spoelt hij bij het water de armen van het meisje schoon. Op dat moment grijpt het meisje zijn arm, kijkt hem aan en zegt ‘aljadu’, wat opa betekent in het Arabisch. De blik van het meisje laat hem niet meer los, ook als hij allang weer thuis is. Hij fantaseert erover hoe hij haar opa zou kunnen zijn en wat het meisje in haar thuisland allemaal heeft meegemaakt. Terwijl hij steeds dichter de oorsprong nadert van het geweld dat in hem woedt, zoekt hij ondertussen de nabijheid van het azc en het vluchtelingenmeisje, waarbij de grens tussen werkelijkheid en verbeelding steeds schimmiger wordt.