Ewald Moester is chef buitenland bij een landelijk dagblad. Hij is nog van de generatie die het vak in de praktijk leerde, een ambachtsman met een succesvol verleden en nauwelijks toekomst. Dat besef dringt ook tot hemzelf door, hij voelt zich toeschouwer aan de zijlijn van een wereld die niet langer de zijne is.
Dood water speelt zich af in het Amsterdamse journalistieke milieu aan het eind van de vorige eeuw. Het is een roman over mannen, vooral mannen, die houden van de geur van drukinkt en het gestamp van draaiende persen. Als ze elkaar ontmoeten, meestal aan de tap van een café, halen ze herinneringen op aan scoops en kwajongensstreken die jongere collega's allang niet meer interesseren.
Ewald is net de vijftig gepasseerd, als hij door zijn hoofdredacteur 'uit het gewoel' wordt gehaald. Ook zijn huwelijk loopt op de klippen, 'risico van het vak', zegt een collega. Zijn relatie met de veel jongere Floor eindigt met een pijnlijk afscheid. De geschiedenis van die liefde loopt als een rode draad door Dood water. Zelfspot behoedt Ewald voor depressieve gevoelens als hij probeert weg te komen uit het stilstaande water waarin hij tenslotte belandt. Hij heeft het zich allemaal laten overkomen. Wordt het geen tijd dat hij zijn lot in eigen handen neemt?