Eloïse, een drieëndertigjarige architecte, keert samen met haar man en hun baby Louisa na vier jaar terug naar haar geboortestad Antwerpen. De pleinen, straten en huizen brengen haar in een roes van herinneringen. Eloïse went moeizaam aan het moederschap. Soms houdt ze Louisa in haar armen en denkt: als ik je nu heel hard tegen me aan druk, dan is alles voorbij.
Schijnbaar toevallig loopt Eloïse haar oude vriend Jacob, leider van een kunstenaarscollectief, tegen het lijf. Ze verlaat man en dochter om hem te volgen. Kort voor haar vertrek ontvangt ze van haar moeder de schriften die haar vader vol schreef voor hij dement werd. Maar ze leest ze niet. Eerst wil ze haar eigen verhaal kwijt.