Kadare's roman vertelt over de lotgevallen van Ebu Qerim, een telg uit de vermaarde Qyprilli-familie. Dat geslacht is de politieke tegenpool van de heersende Ottomaanse soeverein in het boek, maar achter de schermen heeft het de touwtjes nog altijd stevig in handen. Niemand verbaast zich dan ook over de blitzcarrière die Ebu Qerim maakt na zijn sollicitatie in het Tabir Serail. Enkel voor hemzelf gaat het allemaal wat snel. De selectie, en later ook de interpretatie van de interessantste dromen vergen zijn uiterste kracht, en weldra vervreemdt hij van de wereld rondom hem. Eerst ervaart hij dat als een positieve evolutie: vanuit zijn opwindende dromenrijk kijkt hij neer op de massa ambtenaren die dagelijks naar hun banale werk trekken. Op het einde van de roman slaat die stemming echter om. Ebu Qerim realiseert zich dat de echte wereld buiten de muren van het Tabir Serail ligt, en dat het dromenpaleis hem van de beste jaren van zijn leven heeft beroofd.