Zomer 1917, Saint-Lazare, de vrouwengevangenis van Parijs. Cel 12 - de dodencel - krijgt een nieuwe bewoonster. De elegante vrouw moet haar bont, haar hoed en handschoenen inleveren en wordt opgesloten in een ruimte met tafel, stoel, bed, kruisbeeld, en een hoog raam. Haar bewaakster is een jonge non. Drie dagen achtereen brengt die haar kip met boontjes en nodigt haar uit te bidden. De vrouw weigert, slaat het bord uit haar handen - zij is gewend velouté princesse te eten, oesters à la florentine. Haar God is een Russische kapitein, zijn handen op haar huid haar ervaring van het hemelse. De non neemt al deze zinnelijkheid ontredderd in zich op. De levenslust van Margareta - Mata Hari in de buitenwereld - laat zich niet beteugelen; ze houdt zich op de been door haar herinneringen en door ontmoetingen met haar bejaarde advocaat en een geroutineerde gevangenisarts. En, al kan ze het zelf nauwelijks geloven, door de jonge non. Maar waar ze had moeten leren bidden, zich voorbereiden op een hemels licht, leert ze haar bewaakster te voelen, te ruiken, de geur van leven te genieten. Langzaam ontwaakt de jonge religieuze. En langzaam aanvaardt Mata Hari haar lot. Duet is geïnspireerd op bestaande personen en ware gebeurtenissen. Prachtig subtiel verhaalt dit romandebuut over de hang aan het leven, ontroerend en sensueel tot in elke zin en scène.