In Amsterdam, in het hartje van de oude binnenstad, ligt de Warmoesstraat. Daar staat het meest roemruchte politiebureau van West-Europa, districtsbureau Warmoesstraat. Op nummer 48 huizen de rechercheurs. De Cock is een van hen.
Het was onvermijdelijk. Eens moest De Cock de oude rechercheur Baantjer ontmoeten.
'Zo,' sprak hij schattend, 'jij bent dus die vent, die altijd over mij schrijft.'
Baantjer knikte gelaten. 'Ik heb je altijd op de voet gevolgd en ik moet zeggen, dat ik veel waardering voor je heb.'
De Cock snoof. 'Dat stinkt.'
Baantjer keek hem verwonderd aan. 'Hoezo... stinkt?'
Rechercheur De Cock grijnsde. 'Dat is pure eigenliefde. Waardering voor mij betekent waardering voor jezelf.' Hij zweeg betekenisvol. 'En daar kan ik geen waardering voor opbrengen.'
Baantjer plukte aan zijn onderlip. 'Mijn compliment... dat is een scherpe opmerking.'
De Cock schudde bedroefd het hoofd. 'Je bent alweer in de fout. Dat compliment aan mij... is een compliment aan jezelf. Zie je, ik besta alleen door jou.'
'En heb je daar vrede mee?'
De Cock trok zijn schouders op. 'Wat zal ik daarvan zeggen. Ik heb toch wel een paar bedenkingen.'
'Steek van wal.'
Met deze confrontatie zet Appie Baantjer een punt achter het levensverhaal van zijn geesteskind De Cock. Hij toont zich met deze meesterlijke geschiedenis een waardig gelijke van de grijze speurder.