Rotterdam, vrijdagavond 30 januari 1953. Op de stoep van Stoffer Picavet staan twee kinderen, een meisje en een jongen. Als hij ze, na enige twijfel, herkent en binnenlaat, ontdekt hij niet veel later dat de jongen met zijn zusje op de vlucht is. Picavet biedt hun een bed en besluit de kinderen ook een mooie dag in de stad te bezorgen: een bezoekje aan het Feyenoord-stadion, samen naar Blijdorp om de pinguïns te zien. Niemand is zich dan nog bewust van het naderend onheil dat hen bedreigt.
Een roman over liefde, religie, familiebanden en verantwoordelijkheid tegen de achtergrond van een allesvernietigende natuurramp.
Picavet, die aan het gangpad zat, stond op, rechtte zijn rug, knakte met zijn vingers en waggelde weg. Helemaal naar het midden van de tram. Zo hier en daar keek een passagier even op. Eentje wees op zijn voorhoofd. Anna zat te schateren. Toen hij weer terugkwam begon ze te klappen. Picavet ging zitten.
'Zie je wel,' zei Picavet. 'Is dat waggelen of niet?'
'Is het moeilijk?' vroeg Anna.
'Je moet goed oefenen. Maar je hebt er die het meteen kunnen.'
Een roman over liefde, religie, familiebanden en verantwoordelijkheid tegen de achtergrond van een allesvernietigende natuurramp.
Picavet, die aan het gangpad zat, stond op, rechtte zijn rug, knakte met zijn vingers en waggelde weg. Helemaal naar het midden van de tram. Zo hier en daar keek een passagier even op. Eentje wees op zijn voorhoofd. Anna zat te schateren. Toen hij weer terugkwam begon ze te klappen. Picavet ging zitten.
'Zie je wel,' zei Picavet. 'Is dat waggelen of niet?'
'Is het moeilijk?' vroeg Anna.
'Je moet goed oefenen. Maar je hebt er die het meteen kunnen.'