Een driejarig meisje loopt alleen over een oerwoudweg onder de tropische zon. Als inslaande bliksem wordt ze zich plotseling bewust van haar eigen schaduw en daarmee van haar eigen bestaan en ikheid. Opgroeiend als dochter van een Zendingsechtpaar ontdekt ze haar magisch mooie en ook naoorlogs rauwe omgeving, beleeft ze de warme deken van de kleine gemeenschap om haar heen en verwacht ze een paradijs te vinden als ze eenmaal met haar ouders naar Nederland zal gaan. Hoe weinig die hoog gespannen verwachtingen bewaarheid worden als je ouders overlevers zijn van een Japans interneringskamp en je een kind van twee werelden bent, laat het verdere verhaal zien. De missie van haar ouders loopt als een paradox door haar verdere ontwikkeling: het is een innerlijke bron geworden en tegelijkertijd een obstakel om zichzelf te tonen aan de wereld. Als volwassene vindt ze via omwegen een weg om haar eigenheid te leven, dankzij haar studie theologie, haar opleidingen tot psychotherapeute, de relaties die ze vindt en verliest, haar kinderen, haar geliefde.