Een goed voor de eeuwigheid behandelt een belangwekkend onderwerp dat niet vaak uitvoerige aandacht heeft gekregen in de historische literatuur. Bedoeld zijn de zogeheten vicarieën, de 'vrome stichtingen' die gedurende de late Middeleeuwen werden opgericht, met als doelstelling een priester voldoende inkomen te verschaffen om op vaste, geregelde tijden missen voor het zielenheil op te dragen.
Aan de hand van een diepgravende geschiedenis van de op 27 oktober 1501 in de Winterswijkse Jacobskerk gestichte Vicarie Sancti Nicolai wordt een verhaal verteld dat in menig opzicht exemplarisch is voor de geschiedenis van vele andere vicariestichtingen. De oprichting van de talloze vicarieën in de vijftiende en vroege zestiende eeuw was niet alleen een manifestatie van de in die tijd virulente angst voor het vagevuur. Zij vormde tevens een weerspiegeling van het laat-middeleeuwse gemeenschapsdenken. In veel gevallen was het zo dat de stichting van een vicarie niet het gevolg was van de goedgevendheid van één enkele persoon of familie, maar het resultaat was van een gemeenschappelijke inspanning en een weerspiegeling vormde van een bloeiend parochieleven. Zo ook in Winterswijk, waar de oprichting van de Vicarie Sancti Nicolai plaatsvond in een periode waarin de plaatselijke parochiekerk een aanzienlijke uitbreiding onderging.
Na de Reformatie kregen de vicariestichtingen in ons land een nieuwe bestemming. De overheid stelde zich op het standpunt dat de inkomsten uit de stichtingen ten nutte moesten komen van de gereformeerde Kerk en de Staat. Daarom probeerde zij het beheer en de begeving van de vicarieën onder hun gezag te brengen. In de loop van de zeventiende eeuw zijn bij herhaling plakkaten afgekondigd om gestalte te geven aan het streven de oude fundaties tot een instrument van een gereformeerde onderwijs- en kerkpolitiek te maken. Deze overheidspolitiek leidde echter herhaaldelijk tot ernstige tegenwerking. Dat was ook bij de Vicarie Sancti Nicolai het geval. Het collatierecht van de vicarie - het recht om de jaarlijkse inkomsten uit de stichting aan een begunstigde toe te wijzen - lag eeuwenlang bij een telg uit de katholieke juristenfamilie Van Basten, later Van Basten en Van Basten Batenburg. De vraag wie recht op de inkomsten uit deze Winterswijkse stichting had, zorgde voor vele langdurige en hevige conflicten, voor processen en voor ingrijpen van de overheid.
De echte neergang van de oude vicariestichtingen voltrok zich pas na het einde van het ancien régime. Veel vicariegoederen werden verkocht of verduisterd. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de nationale politiek zich echter bewust van dit probleem, waarna de vicarieën het middelpunt gingen vormen van een langdurig politiek en juridisch debat, dat onder meer uitmondde in de instelling van een staatscommissie. Een definitieve regeling bleef echter uit. Mede als gevolg hiervan is de overgrote meerderheid van de oude stichtingen opgeheven. Slechts een klein aantal heeft zich aan dit lot weten te onttrekken. Een van hen is de Vicarie Sancti Nicolai, die nog steeds als studiefonds fungeert.
In deze heldere studie wordt een boeiend beeld geschetst van de rijke, nu al vijfhonderd jaar durende geschiedenis van de Vicarie Sancti Nicolai. Uitvoerig gaan de auteurs in op het mentale en familiale kader waarbinnen de oprichting van de vicarie zich voltrok, op het leven van de priester-vicarissen in de zestiende eeuw, op de onrustige en gewelddadige periode van de Tachtigjarige Oorlog en op de vele, vaak hoogoplopende familieruzies die tot in de twintigste eeuw ontstonden over de toewijzing van de vicariebeurzen. Steeds wordt het verhaal verteld in samenhang met de lotgevallen van andere vicariestichtingen en tegen de achtergrond van algemene maatschappelijke en religieuze ontwikkelingen. Het boek is dan ook interessant voor iedereen met belangstelling voor de rechts- en kerkhistorie of voor de geschiedenis van oude stichtingen.
Drs. Conrad Gietman (1966) is werkzaam bij het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag en drs. Arjan Verschoor (1962) is als docent geschiedenis verbonden aan het St.-Oelbertgymnasium te Oosterhout. Beiden studeerden geschiedenis in Utrecht.