Toen hij weer buiten kwam, was de herfstschemering al over de winkelstraat gedaald. Er viel nog steeds een fijne regen. Hij had zich laten uitleggen waar de halte van de bus naar IJperloo was en lopend daarheen voelde hij het welbehagen vanuit zijn stralend warme voeten omhoog kruipen, als een eerste teken dat hij weer de oude Mischa kon worden, wiens leven klopte, die een toekomst had. Klawahoekie! had hij willen roepen, een sprong willen maken om te voelen hoe die zolen veerden, haasje-over met de lantarenpalen willen doen, met de kerktoren - maar hij hield zich in. Het was nog steeds beter om niet op te vallen.