In 1947 betrekken Jaap Nieuwenhuis en Paula Thies een hoekhuis op het Oudekerksplein in Amsterdam. Beiden studeren aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten. Jaap studeert bovendien zang aan het conservatorium. Hun buren blijken vrijwel allemaal van de prostitutie te leven, wat het jonge paar allerminst verhindert goede vrienden met hen te worden.
In ruim vijftig verhalen, geïllustreerd met tekeningen en foto's, beschrijft Jaap Nieuwenhuis het wel en wee in en om de Amsterdamse rosse buurt direct na de Tweede Wereldoorlog. We beleven mee hoe Jaap bioscoopreclames schildert, hoe Paula de buurtkinderen portretteert en hoe ze samen optreden in de operette in Theater Carré om wat bij te verdienen. We leren enkele kleurrijke types kennen, met namen als 'Greta Garbo', 'Sinterklaas' en 'Scharrelaar'. Ook medestudenten als Jan Sierhuis en Jan Wolkers passeren de revue, net als acteur Albert van Dalsum en - héél even - schrijver Jan Arends.
Er heerst in die jaren een haast dorpse rust op het plein. De dames (en een heer!) uit 'het vak' doen hun werk met een gemoedelijkheid die vandaag de dag ondenkbaar is. Dat Annemarie de Wildt, conservator van het Amsterdam Museum, de inleiding schreef bij de verhalen is niet alleen een teken dat die tijd voorgoed voorbij is, het geeft bovendien aan dat ook deze kleine geschiedenis van grote betekenis is.