In deze roman vertelt Harry Smith het verhaal van Jan Carel, een onbevangen, sensitieve Indische jongen, zoon van een Hollandse planter en een Javaanse prinses, in de eerste helft van de 20e eeuw. Het speelt zich af tegen de achtergrond van de crisis in de jaren dertig, de Tweede Wereldoorlog en de bezetting van Nederlands-Indië door Japan. Ondanks het gevoel van uitsluiting overwint Jan Carel zijn identiteitsprobleem en groeit uit tot een 'overlever'. Tot het noodlot toeslaat.