Een kinderoog wordt daar nu aan toegevoegd, narratieve gedichten die gebaseerd zijn op herinneringen aan de jaren veertig van de vorige eeuw. Door de autobiografische inslag van deze poëzie neemt de bundel binnen zijn werk een uitzonderlijke plaats in. Werkelijkheid en verbeelding ontmoeten elkaar in scherp getekende taferelen die de karige, vaak grauwe en bekrompen periode van 1944 tot 1949 beslaan.
Het laatste oorlogsjaar, gevolgd door het straffe bewind op de lagere school, de angsten, de onwetendheid, de wisselende gebeurtenissen thuis of elders roepen een voorbije, maar herkenbare wereld op waarin de jonge scholier weliswaar in bedreigende
situaties verzeilt, maar ook geluk en geborgenheid in ‘de echte wereld’ van avontuurlijke jeugdboeken vindt. Waar hij de werkelijkheid afweert, grijpt de verbeelding als toevlucht haar kans.