Het is kerstmis en de zestigjarige André brengt de avond door met zijn ouders, zijn acht broers en zusters en hun kinderen. André's vader lijdt aan een terminale vorm van de ziekte van Parkinson en kan nauwelijks meer praten, maar nog wel eten. Hoewel het niet mag van de dokter, doet hij zich tegoed aan het overvloedige kerstmaal. De familie valt in twee kampen uiteen: de medici - die hun vader tegen zichzelf in bescherming willen nemen - en de boeddhisten, die vinden dat hij zich best dood mag eten. André, die niet van zijn vader houdt, hoort tot de tweede categorie, net als zijn neefje Sam, die juist gek is op zijn grootvader. Samen beraden ze een plan om de man een zo aangenaam mogelijk einde te bezorgen.
Haarscherp analyseert Courtemanche de gespannen familieverhoudingen en de tegenstrijdige gevoelens die ontstaan wanneer de dood van een familielid zich aankondigt. Net als in Een zondag aan het zwembad in Kigali snijdt de auteur de twee meest fundamentele en universele vragen aan: hoe moeten we leven en hoe willen we sterven?