meer kon zien, had ze zich die ochtend mooi opgemaakt. Subtiel. Perfect eigenlijk. Ze rook ook heerlijk. Wat ze vertelde was even indrukwekkend, en geestig bovendien. Over de liefde, over oud zijn, over de dood, over haar vak, dat haar tot het einde bezighield.
Nu, vier jaar na het gesprek met Ellen Vogel en vele interviews met allerlei vakvrouwen van zekere leeftijd later, weet ik: zij zijn mijn idolen. Na soms wel vijftig jaar werkervaring lopen ze over van kennis en wijsheid, meer dan ooit op een tegel zou passen. Zonder het oog voor de ander te verliezen durven ze te zeggen wat ze op hun hart hebben. Het zijn harde werkers die niet jengelen om bevestiging. Zeuren doen oude vrouwen sowieso niet zoveel, daarvoor hebben ze te veel zelfspot. Ook als ze streng en lastig zijn houd ik van hen. Misschien nog iets meer. Streng zijn ze bijna altijd trouwens, maar vooral voor zichzelf.
Dit boek is een ode aan vijfenzestigplus-vrouwen, tot wasdom gekomen in een tijd waarin het feminisme weliswaar aardig op weg was, maar nog lang niet gold als een gegeven. In dertien verhalen zet ik hen neer, meanderend tussen werk en thuis, tussen nu en vroeger.