Een man, een vrouw, een kind. Een badkuip, een gang, een tuin, een hotelkamer. Een deurklink, een fotoboek, een sprei, een Da Vinci, een pianoconcert van Mozart. Sardientjes, roggebrood, wijn. Dit alles en meer komt steeds – maar steeds anders – terug in de zeven hoofdstukken die deze verontrustende en hallucinante roman beslaat. Maar elk hoofdstuk begint in een zwembad. Een naamloze ikfiguur, soms van fluïde (gender)identiteit, komt uit het water, rent eenmaal aangekleed gedesoriënteerd door een eindeloos gangenstelsel, opent een deur (in elke scène een andere) en duikt aan het eind van elk hoofdstuk weer in het water.