Tijdens de belegering van Jeruzalem door de Romeinen wordt een jonge vrouw, Hadassah, gevangen genomen. Na allerlei omzwervingen wordt ze als slaaf verkocht
aan de rijke Romeinse familie Valerianus. Julia Valerianus en haar oudere broer Marcus leiden een leven vol rijkdom en vertier, maar ondanks alles zijn ze niet gelukkig en vinden ze niet de innerlijke rust waarnaar ze op zoek zijn. Ook hun ouders, Decimus en Phoebe, voelen dat er in hun leven iets essentieels ontbreekt.
Haddasah daarentegen valt op door haar toewijding aan de familie en door de rust en tevredenheid die ze uitstraalt. Zij is een overtuigd christen, maar durft niet voor haar geloof uit te komen in het rijk waar iedere christen wordt beschouwd als een bedreiging voor de gevestigde orde. Dat plaatst haar voor een innerlijk conflict met levensgrote consequenties.