Betje Wolff (1738-1804) is tegenwoordig vooral nog bekend als helft van het schrijversduo dat zij jarenlang met Aagje Deken vormde. Maar voordat zij Deken leerde kennen, had Wolff al naam gemaakt als schrijfster. Met haar scherpe pen riep zij felle controverses op. In deze prachtige, aangrijpende nieuwe biografie laat Marita Mathijsen zien hoe vooruitstrevend Betje Wolff was, als schrijfster, maar ook als eigenzinnige vrouw die het opnam tegen de heersende, conservatieve moraal.
Wolffs leven, zo laat Mathijsen zien, was ongekend opwindend en haar schrijverschap is meesterlijk. Geen vrouw wist ooit zo spottend over het orthodoxe geloof te schrijven. Ze nam ferm stelling tegen de onderdrukking van vrouwen, tegen de slavernij, tegen dierenmishandeling, vóór het natuurlijke, vóór democratisch bestuur. Dat maakt haar uniek, niet alleen toen, maar ook nu nog.
Als dichter en romanschrijver wist zij, deels samen met Deken, bovendien de Nederlandse literatuur te vernieuwen. In de tussentijd werd zij geplaagd door ziektes, persoonlijke aanvallen en politieke omwentelingen – op haar vijftigste moest ze met Aagje naar Frankrijk vluchten. Mathijsen heeft dat alles prachtig vervlochten tot een fascinerende en uiterst leesbare biografie van misschien wel de eerste feministe van Nederland.