In de winter van 1886-1887 maakte de vijftigjarige schrijfster Virginie Loveling met een bevriend echtpaar een lange reis naar de Azurenkust en Italië. Anders dan bij veel tijdgenoten die achteraf een verhaal of een persoonlijke reisgids op papier zetten, heeft haar relaas, Een winter in het Zuiderland (1890), pas in laatste instantie aandacht voor kunstwerken en andere bezienswaardigheden. Haar nadruk ligt vooral op haar contacten met mensen van verschillende nationaliteiten en verschillende sociale status. Ze herinnert zich gesprekken over banale en over bijzonder ernstige zaken, tegen een achtergrond van de nog weinig bekende praktijk van het reizen. In die tijd maakten de spoorwegen het overbruggen van afstanden opeens veel gemakkelijker, en werden afgelegen streken voor het eerst echt bereikbaar. Loveling gaat op ontdekkingstocht en stapt vastberaden, met een grote openheid van geest, de wereld in.