De verhalen in het eerste deel van Eiland van gisteren roepen een kleine rustieke samenleving op zoals die ruim een halve eeuw geleden nog bestond. Nogal wat bewoners daarvan koesterden denkbeelden en gedragingen die behoorlijk eigensoortig waren.
In het tweede deel vertelt Dros een aantal verhalen over het eiland van eergisteren, de periode 1850-1925. We maken kennis met het dagboek van Jacob Huizinga, een doopsgezinde vermaner die vergeefs probeert zijn kerkvolk van de sterke drank en de ontucht af te brengen. Er is het verhaal van Frerik van der Vis, een nauwelijks geschoold visserman die zijn bewogen leven in een berijmd volksepos gestalte wist te geven. Het meest buitenissig was echter Floris Dekker, een manhaftig modderaar die de patriarch werd van een kleine gemeenschap in een kwijnende polder.
Het boek besluit met een montere beschouwing over het Tessels, een streektaal die op sterven na dood is. Toch zijn er gedurende de terminale decennia in dit dialect nog vele gedichten en verzen geschreven. Daarvan draagt Dros een uiterst fijne bloemlezing aan. Eiland van gisteren is geen boek over een idyllisch oord. Toch weet Dros, geboren Texelaar, aan deze wereld, naast drama en vlijmend leed, een lieflijkheid te geven die de lezer blijmoedig stemt.