Commissaris Carpentier heeft wel eerder slachtoffers van wurging gezien. Waar hij wee van blijft worden, is de reuk van een lijk. Hoofdinspecteur Dewit sta art gefascineerd naar de pikzwarte vetkuif, de lange bakkebaarden, de witte jumpsuit met de flonkerstenen, de cape over de rug van de stoel. 'Nu is hij in ieder geval écht dood!' grapt eerstaanwezend operateur De Donker. 'The King never dies!' zegt Dewit. De Donker stelt zijn Nikon scherp op het witzijden sjaaltje, dat zo strak om de hals geknoopt zit dat het vlees eroverheen puilt. 'Een sjaaltje uit Aloha from Hawai,' zegt de Korporaal wezenloos. Carpentier zucht moedeloos. Zo zout heeft hij het nog nooit gegeten: een Elvis-imitator, gewurgd in een kamer, die vanbinnen op slot zit, het cijfer 8 met schminkstift op de spiegel geklad, een manager die korporaal is bij de paracommando's, een stelletje lijfwachten die als de Blues Brothers bekend staan, een new-age-mevrouw met paranormale gaven en een dochter die godbetert Lisa-Marie heet.