Madeleine is zesentachtig, maar ze weet alles nog. Liedjes van vroeger roepen herinneringen bij haar op. Daar waar ze ooit woonde en hen die ze liefhad komen samen in liefdesverhalen. Er is altijd goed voor haar gezorgd. Door haar familie en door God. Door Onno, de bongospeler van nachtcafé Bamboebar en kunstschilder Albèrt. Door de man met de boevenkop die op Jack Palance leek. En dan nog haar veel te vroeg overleden en innig geliefde broer, met wie ze uit dansen ging… Als meisje ging Madeleine door roeien en ruiten. Deed wat niemand durfde te doen. Werd zwanger op haar veertiende; het zou niet bij die ene keer blijven… Ze doet verslag van die wilde jaren, van haar jeugd en zelfs het huwelijksleven van haar ouders. Ze herinnert zich de voor haar zo belangrijke dienstbode juffrouw Moes, die nooit over de oorlog sprak, maar daardoor wel uit Madeleines leven verdween. Daan Bristol met wie ze verkering had, en andere geliefden als Rob Sterrenbosch, de ‘blauwe’ en de man die haar liet zitten toen ze dacht te gaan trouwen. Haar vriendin Mandy die zuster Clara werd. En niet te vergeten Govert Williamse met zijn mooie meisjesgezicht van wie ze intens hield. De herinneringen blijven komen. ‘Als in een stormvlaag zwiepen ze over het strand van mijn geest, waar ze hoopjes vormen, heuveltjes of kluwens, die ik uit elkaar moet trekken, zoekend naar het uiteinde van de draad.’ Inmiddels compleet afhankelijk geworden van anderen, neemt Madeleine afscheid van alles wat haar dierbaar was. Het is mooi geweest. Boven verwachting.