Wielrennen is een harde sport. In weer en wind trotseert de renner de vele hindernissen op het parcours, met de romp over het stuur gebogen, bonkend over de kasseien, door slijk en modder. Hij bijt zich stuk op het achterwiel van zijn voorganger en kucht en puft als hij die voorbij rijdt. Op wat rust in de wedstrijd moet hij niet rekenen. Het is een harde strijd, een gevecht tegen het weer en de tegenstander. En op 10 mei 1940 dook voor de Belgische wielersport een nieuwe vijand op: de Duitse bezetter.
De evolutie van de Belgische wielersport tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) is het onderwerp van dit boek. Daarbij gaat de aandacht vooral naar de voorbereiding en het verloop van het wielerseizoen. Niet alleen de broodfietser van vóór de oorlog, maar ook de organisatoren, de Belgische Wielrijdersbond en andere betrokkenen bij de wielrennerij kregen het tijdens de Tweede Wereldoorlog hard te verduren. Zo verplichtte de Duitse overheid renners tussen 18 en 50 jaar in Duitsland te werken; was het fietsmateriaal duur en schaars; probeerden de organisatoren een aantrekkelijk deelnemersveld aan de start te krijgen; had de Belgische Wielrijdersbond af te rekenen met een splitsing, maar toch... Zelfs al was de oorlog niet de ideale omgeving voor de Belgische wielersport, de broodrenner fietste er zich doorheen.