Uit het creatieve werk en de brieven van Hanlo construeert de dichter/essayist al 'wandelend' de context van de 'moeder-taal' die tegenover de 'vader-taal' staat. Waar die laatste de normatieve orde van de taal vertegenwoordigt, transparantie en gefixeerde betekenissen, staat de 'moeder-taal' voor het anders-zijn, voor klank, lust, het troebele. Dus voor taalgebruik dat de grammatica en spelling verstoort en een nieuw orde creëert waarin de 'materialiteit' van de taal heerst, waar bijvoorbeeld 'het niet-menselijk intellect' een kans krijgt.
Nogal wat gedichten, brieven en prozastukjes in de typische 'moeder-taal' passeren de revue, en we ontmoeten onder anderen Lieve Mai, de merel, de mus, de vader, Louis Armstrong, Lys Assia, Raimu, Bonpapa en Simon Vinkenoog in deze prikkelende verkenning van Hanlo's taalgebruik. Regels als 'En daarna met de mijden/ naar de wijden helpen melken' 'En de grote rodekolen/ En de rode kroten rooien' komen niet uit de trukendoos: ze blijken typische, betekenisvolle uitingen van Hanlo's 'tweetaligheid'. Poëzie als vakantie van de filosofie krijgt in Jan Hanlo's moedertaal een essayistische pendant.