Aan het rauwe leven in de Biesbosch rond 1900 ontkomt ook Janus niet. Er valt niets te kiezen: griendwerker zal hij worden. De hele week van huis, slapen in de schrankkeet op de plaat, kloven in zijn handen, zo zal zijn leven eruitzien. Zijn griendwerkerskist is het enige wat hij echt voor zichzelf heeft.
Aanvankelijk is Janus vol goede moed. Hij wil een goede griendwerker zijn. Hij zal laten zien dat ze op hem kunnen vertrouwen. Maar al gauw begint de wereld om hem heen te wankelen. Zonder dat hij er iets aan kan veranderen komt Janus langzaam maar zeker in een isolement terecht. De Biesbosch wordt zijn thuis, de stilte zijn muziek.
Een kooiker met een kwade dronk, die ook op de plaat woont, drijft Janus tot het uiterste. Als het na vele aanvaringen tot een confrontatie komt, ziet Janus maar één oplossing. Hij moet het vonnis voltrekken. Verward, en door springtij volledig geïsoleerd in het kooihuis, wordt Janus gedwongen de balans van zijn leven op te maken. Hij komt tot een verbijsterende ontdekking.
Gespreksvragen voor leeskringen:
1.
Pa en Janus lezen of citeren verschillende keren Psalm 69. Pa zegt daarover: ¿Ja, jongens, die psalm is precies geschreven voor ons, griendwerkers, denk je ook niet? Niet vergeten.¿ (pag. 18). Hoe zou je dit willen duiden? Heeft het gebruik van deze psalm een functie in de roman?
2.
`Wil blijft bij me ingestoken en ik vind het goed. Of ze nu wel of niet mijn moeder is, het blijft Wil. Zij bracht me naar de bedstee, fluisterde in het donker tegen me, plaagde me door me onder de deken te stoppen om met te laten zien hoe donker het wel niet in een schrankkeet was. Nu houdt ze me vast.¿ (pag. 61/61). Hoe zou je de relatie tussen Wil en Janus kunnen omschrijven?
3.
`Voor pa vertrekt, krijg ik een stukje spek. Hij pakt z¿n mes en snijdt er een reepje af. Maar eerst gaat hij lezen.¿ Wat voor man is de vader van Janus?
4.
Benoem ¿ als deze er zijn - de tegenpolen van liefde en geborgenheid in deze roman.
5.
`Deze muziek heb ik nog nooit gehoord, maar als vanzelf sluit ook ik mijn oog, vouw m¿n handen en bid. ¿Laat de watervloed mij niet overstromen en laat de diepte mij niet verslinden; en laat den put zijn mond over mij niet toesluiten. Ik weet het niet meer. Amen.¿¿ Waar vind je ¿ als deze er is ¿ de (christelijke) hoop in deze roman? Is het een christelijk boek?
6.
Waar vind je ¿ als die er is ¿ de symboliek in het boek? Wat vind je ervan?
7.
Welk(e) fragment(en) spreek(t)(en) je het meest aan / roer(t)(en) je, en waarom?
8.
Met welk personage voel je je het meest verbonden?
9.
Blijven er vragen onbeantwoord, en zo ja, wat vind je daar van?
10.
Aan het eind van het verhaal vindt Janus zijn familie terug. Maar hij gaat niet naar hen toe: `Uit de rechterzak van mijn boks haal ik het mes van mijn pa tevoorschijn; laat het Aike zien. ¿Wil je dit aan Job geven?¿¿ Wat vind je van dit einde van de roman?
11.
Welke Hollandse schrijvers lees je? Met welke andere Hollandse schrijvers / schrijfsters zou je dit boek vergelijken?
12.
Welk cijfer zou je het boek geven?