De Ethica is geschreven voor de volwassen politieke burger met levenservaring, die goede vorming behoeft om juiste wetten voor de gemeenschap te ontwerpen. Om goede wetten te maken dient men de structuur van de ziel te kennen, te weten hoe men een voortreffelijk karakter verwerft, en inzicht te hebben in de verschillende types van rechtvaardigheid. Met deze vaardigheden is de politicus in staat wetten te maken die het geluk van de burgers kunnen bevorderen. De Ethica is hierom te beschouwen als een handleiding voor toekomstige wetgevers en politici.
Het geluk vormt het hoofdthema van de aristotelische ethiek. Het geluk bestaat niet uit één element, maar bevat een veelheid aan wenselijke onderdelen. In de Ethica onderzoekt Aristoteles de vraag wat geluk nu precies kan zijn, en bouwt zijn uiteenzetting op rond de drie typen van gelukkig leven: het geluk van de genotsmens, van de burger en van de filosoof. De vorming van goede eigenschappen, zowel die van het karakter als die van het verstand, ligt aan de basis van Aristoteles' deugdenethiek. De ethiek van Aristoteles blijft stevig verankerd in de praktijk van het leven in de gemeenschap. De Ethica is te beschouwen als een onderzoek naar het menselijk geluk en naar de middelen om dit geluk te realiseren.