hitte smoort. Tijdens een broeierige zomer schuimen twee pubermeisjes door de straten van een vervallen bergdorpje,
ver weg van de mondaine badplaatsen. Ze verjagen schurftige straathonden en dromen van bmw’s met vleugels waarin ze naar het strand kunnen vliegen, van de zwembaden bij de vakantiehuisjes die ze schoonmaken, worden genezen van het boze oog en vluchten voor de toorn van een grofgebekte grootmoeder. En altijd ligt daar beneden hen de zee en achter hen de slapende vulkaan. De tienjarige vertelster – Shit, zoals haar beste vriendin Isora haar liefkozend noemt – kan geen nee zeggen tegen haar vriendin, die voorlijk en brutaal is en geen angst kent. Ze zou net als zij willen zijn, haar willen opeten, in haar willen verdwijnen. Maar aan het eind van de zomer is alles anders.
Ezelsbuik is een fonkelend spervuur van taal: op onnavolgbare wijze mixt Andrea Abreu straattaal, dialect, reggaeton, poëzie en landschapsbeschrijvingen. Haar romandebuut sloeg in als een bom – het werd alom bejubeld in de pers.