Soms klinkt het als trompetgeschal. Soms als een voorwereldlijk beest. Het is iets meteorologisch, zeggen ze tegen elkaar om zichzelf gerust te stellen. Of wellicht zijn het aardplaten die over elkaar schuiven en zo hun onheilspellende geluid voortbrengen.
In Foon is de duistere klank van de natuur, waarvoor Nadja en Lev geen afdoende verklaring hebben, nooit ver weg. De eens zo idealistische biologen wonen in een afgelegen huis in de Russische bossen. Ze dreven er een asiel voor verweesde berenwelpen. Maar de vrijwilligers komen niet meer, en terwijl Lev zijn geheugen verliest, strijdt Nadja tegen haar herinneringen. Waar is iedereen gebleven? Wat gebeurde er in het jaar dat ze al tien jaar probeert te vergeten?
In deze magistrale roman over eenzaamheid leren de personages, ver van de ontwrichte samenleving die ze zijn ontvlucht, hoe ze zich moeten verhouden tot hun geliefden, tot de geschiedenis en tot de dierenwereld waarvan ze deel uitmaken. Als alle zekerheid wegvalt, is het de verbeelding die hen overeind houdt.