Mijn tegenstanders hebben er alles aan gedaan om mij weg te zetten als een taalkunstenaar wiens poëtische retoriek weliswaar tot tranen roert, maar nergens toe leidt. Onzin, heb ik altijd gezegd. Na jaren vol technocratisch verdriet wil ik me door niemand meer laten wijsmaken dat woorden er niet toe doen. In de afgelopen maanden heeft volk en vaderland mij leren kennen als een mogelijke leider.
Voor hun ogen heb ik mij weten te ontpoppen als iemand die de daad bij het woord wil voegen, een man die zich fel tegen cynisme keert en die wenst de hoop op een betere toekomst te allen tijde hoog te houden. Wekenlang heb ik ze ervan proberen te overtuigen dat dit mooie Nederland in mijn handen zal uitgroeien tot een betere plek, waar de liefde en de schoonheid weer zullen regeren en de angst en haat, die ons de laatste decennia in hun greep hielden, tot het verleden zullen behoren. Ik heb de kiezers ervan overtuigd dat Europa de enige reden is dat we nog enige kans maken niet volledig gesloopt te worden door de economieën van China, Brazilië en India, dat we onze eigen identiteit kunnen behouden binnen een groter geheel.
Ik heb ze beloofd dat ik geen premier zal zijn die koppig in zijn eigen morele superioriteitsgevoelens zal verdrinken, dat ik mijn ego niet ontken, maar het opzij zal zetten en het gepolariseerde Den Haag zal veranderen en weer op gang zal brengen. Ik heb ze opgeroepen hun collectieve verantwoordelijkheid als volk niet in de Hollandse wind te slaan, maar er massaal gehoor aan te geven door bij elkaar te komen rondom gemeenschappelijke doelen. En door op mij stemmen natuurlijk. Vooral dat laatste..