Met de autobiografische Gangreen-cyclus vertelt Jef Geeraerts het verhaal van zijn tijd. In ‘Het Teken van de Hond' en ‘Het Zevende Zegel' breekt Geeraerts los uit het benauwende maatschappelijke keurslijf. Tegenover bekrompenheid plaatst hij intuïtie en levensdrift. De in ‘Black Venus' beschreven obsessieve liefde van een blanke koloniaal voor een zwarte vrouw scherpt de tegenstellingen aan. En in ‘De Goede Moordenaar' brengt Geeraerts de bloedige ondergang van het koloniale bestel in beeld.
Gangreen heeft nog niets aan kracht ingeboet. Zelden is er proza met zulk een monumentale durf geschreven.
‘God in de hemel, het is nu al 1967 en wat ik hier ga vertellen gebeurde heel in het begin van die heidense, heilige periode, in het jaar 1955, het jaar van de basalten maagd ha, ze was net dertien en de tepeltjes stonden nog buitenwaarts en schuin omhoog gericht en lang duurt zoiets niet in de warme landen, maar die hele vier godverdomde maanden hebben we doorgebracht in een roes van geraffineerd oosters genot…'