Een vrouw reist alleen door het winterlandschap van Italië en vermijdt de steden. Ze zou deze reis met haar man maken, maar hij is overleden, en het enige wat ze nu bij zich heeft zijn zijn kleren. Tot ook die op een dag gestolen worden en ze ook zijn geur kwijt is. Door hoe zij het landschap ervaart en beschrijft – de natuur, de kleuren, het licht – wordt duidelijk hoe diep haar rouw is. Deze roman schetst met een zachte melancholie en veel liefde voor de taal hoe je een verlies kunt verwerken. Kinsky schrijft zowel over het banale als over het sublieme met evenveel toewijding en aandacht. Door de wereld rondom haar te benoemen, hervindt ze haar eigen plek.