‘Het meisje had natuurlijk altijd al geweten dat er iets mis was met haar. Ze was niet zoals anderen. Er was een geheim aan haar verbonden, een zondig, schandelijk, duister geheim.’
Het meisje, Cordelia, groeit op in Berlijn in het besef anders te zijn dan andere kinderen. Is ze een uitgestotene of een uitverkorene, of allebei tegelijk? Ze is de buitenechtelijke dochter van een beroemde schrijfster, en wordt gezien als ‘driekwartjood’. De schrijfster is getrouwd met een ‘arische Duitser’ en is vurig katholiek. Wanneer de netten zich om Cordelia sluiten – ze moet al tijden een Jodenster dragen – nemen uitsluiting en bedreigingen toe. Wie wil, wie kan het meisje beschermen? Niet de school, niet de katholieke kerk, en zelfs niet haar eigen moeder die haar op een cruciaal moment in de steek laat. Op veertienjarige leeftijd wordt het meisje via Theresienstadt naar Auschwitz gedeporteerd.
Overweldigend helder en krachtig vertelt Edvardson over haar jeugd in Berlijn in de jaren dertig, over de brute uitsluiting, de schaamte en het wanhopige verlangen om ergens bij te horen, en uiteindelijk: over overleven als jonge vrouw in het kamp en daarna.