Behalve zeer waardevol is Van Ostaijens 'Gebruiksaanwijzing' tegenwoordig echter ook relatief moeilijk leesbaar. Dat komt deels doordat de Antwerpse dichter zich met opzet omslachtig en haast ambtelijk uitdrukte. Op die manier trachtte hij zijn klacht dat de poëzie door overheden en andere morele instanties in een afhankelijke rol was geduwd, door alleen aandacht aan haar te besteden als zij algemeen belang diende, op parodistische wijze kracht bij te zetten. Meer dan als een tekst was deze lezing aanvankelijk dan ook bedoeld als performance. Vandaar de circusachtige aanhef, gevolgd door een overrompelende en bewust onhandige poging om de poëzie te definiëren. Het was de bedoeling om de luisteraar de eerste minuten van de lezing te desoriënteren, maar op papier loopt de inleiding het gevaar om de lezer in datzelfde tijdsbestek voor zich te verliezen. Daarnaast wordt de leesbaarheid bemoeilijkt doordat de intellectuele voortvarendheid van Van Ostaijen niet altijd vergezeld ging van een taalbeheersing die tegen zijn ambities was opgewassen. Sommige van Van Ostaijens meest uitdagende teksten gaan helaas gebukt onder het feit dat zijn analytische vermogen vele malen groter was dan zijn vermogen om zich helder uit te drukken. Bovendien bevat de tekst talloze verwijzingen naar een poëticale onderstroom in de Vlaamse literatuur van het interbellum die voor de hedendaagse lezer nog maar moeilijk te plaatsen zijn.
Op deze wijze begint Matthijs de Ridder zijn inleiding bij deze spraakmakende lezing van de Antwerpse dichter, een lezing die nog altijd actueel is en waarover in hoger onderwijs en universiteit nog altijd gedoceerd wordt. Dit begin zet de toon voor een fris, verduidelijkend essay dat de historische en literaire context belicht en duistere passages verheldert in klare taal. De uitvoerige annotaties maken de tekst toegankelijk voor een publiek zonder al te veel leeservaring maar ze bieden ook de kenner nieuwe inzichten.
Huis Clos zag het als 'een opdracht' Gebruiksaanwijzing der lyriek voor een nieuw publiek leesbaar te maken en het oude mee te nemen in een onverwacht verrassend leesavontuur.
Auteur
Matthijs de Ridder (1979) is verbonden aan het L.P. Boon-documentatiecentrum en doceert aan de universiteit van Antwerpen, waar hij in mei 2009 promoveerde op het proefschrift Staatsgevaarlik! De activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren 1912-1933. Hij publiceerde onder andere: Gaston Burssens, Alles is mogelijk in een gedicht. Verzamelde verzen 1914-1965 ( Meulenhoff/Manteau 2005), Aan Borms. Willem Elsschot een politiek schrijver (Meulenhoff/Manteau 2007) en Ouverture 1912. Literatuur en Vlaamse Beweging aan de vooravond van de Grote Oorlog (AMVC-Letterenhuis 2008).
De Ridder was editeur van Paul van Ostaijens De bankroet jazz, co-auteur van de opstellenbundel De trust der vaderlandsliefde. Over literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940, en Ossenspier en suikerbonen, culinaire anthologie van de Vlaamse Beweging, co-editeur van de brievenuitgave Wanneer van u nog eens een minne-briefje en van de tekstuitgave Als vrouwen beminnen, waarvoor hij ook het nawoord verzorgde. Hij is mede-oprichter en redacteur van De Reactor, platform voor literaire kritiek en nY, tijdschrift voor literatuur, kritiek en amusement. Eind september verscheen Rebelse ritmes. Jazz&literatuur.