Gedurig nader, de nieuwe gedichtenbundel van Huub Beurskens, ontleent zijn titel aan een stichtelijk embleem van Jan Luyken uit 1711. Maar in plaats van bij het besef van de vergankelijkheid van onze dagen alvast afstand te nemen van de 'ijdelheid' van het aardse leven, probeert de dichter juist voortdurend nader te komen tot dat ene en enige leven op aarde, dat daarbij door geen God maar meer dan eens door de mens zelf verstoord en vernield wordt. Het liefst zou hij tot in lengte van dagen kraaiend willen schommelen en daarbij de aarde zien draaien. Dat begeerde plezier is in elk geval te vinden in de taal van de gedichten in deze bundel, want die is gedurig in beweging, in allerlei vormen, nu eens zacht vloeiend, dan staccato, zwenkend of golvend, waarbij wat gezegd wil zijn niet zozeer beoogd is, maar veeleer als terloops ontstaat.