In Genealogie van de moraal, voor het eerste verschenen in 1887, betoogt Friedrich Nietzsche dat goed en kwaad waarden zijn die van periode tot periode en van land tot land verschillen. In de oudheid bestond het ‘goede’ uit eigenschappen als moed, strijdvaardigheid, expansiedrift en oorlog voeren. De machthebbers legden deze moraal op aan het volk. ‘Slecht’ waren in hun ogen de morele waarden van de ondergeschikten: medelijden, nederigheid en schuldbewustzijn. Later keerde de joods-christelijke moraal deze waarden om. Medelijden en nederigheid werden verheven tot het ‘goede’; moed en expansiedrift werden gedevalueerd tot het ‘kwaad’.
Nietzsche pleit voor een herstel van de oorspronkelijke betekenis van goed en kwaad. De inzet van zijn boek is een herwaardering van alle waarden.