De lutherse vrijmetselaar Leopold I beschouwde de katholieken als 'de enige echte en ware Belgen'. België had volgens hem maar één keuze: 'de keuze tussen het katholicisme en de anarchie'. Leopold II noemde zichzelf 'een onderworpen en respectvolle zoon van de Kerk'. Voor velen van zijn tijdgenoten was hij echter de baarlijke duivel. Bij Albert I waren 'God en de Bijbel tegenwoordig bij al zijn daden', maar hij was geen gehoorzame zoon van de Kerk: 'Voor mij is er maar één Heilige Vader: Hij die daarboven in de hemel regeert.' Leopold III schreef zijn controversiële beslissing om in mei 1940 te capituleren, toe aan 'de ingeving van zijn christelijke gevoelens'. Hij was katholiek, maar volgens zijn dochter had hij altijd wel een excuus om de mis niet te hoeven bijwonen. Onder Boudewijn leek het soms alsof België een filiaal van het Vaticaan was. In een van zijn notitieboekjes schreef hij dat hij koning was 'om zijn land te helpen, om te bidden voor zijn land en te lijden voor zijn land'. Albert II blijkt als boetvaardige zondaar en fervente aanhanger van de Charismatische Vernieuwing niet minder vroom te zijn dan zijn broer.
In God in Laken schetst Jan van den Berghe, aan de hand van documenten, getuigenissen en privécorrespondentie, een beeld van de bijzondere relatie tussen het Belgische koninghuis en het katholicisme.