Een stokoude vrouw die de dood voelt naderen blikt terug op haar kinderjaren, de liefdes die ze heeft gekend, haar huwelijk en de jaren van de Eerste Wereldoorlog die ze met haar moeder en haar broer in Frankrijk doorbracht. Gaandeweg ontstaat een intiem panorama van België, haar onduidelijke vaderland. Aan geen van de gebeurtenissen wil ze meer nadruk geven dan aan andere. Ze hunkert slechts naar een oneindig lange zin, 'die al wat er is in zich opneemt, zoals een hofdame uit de pruikentijd, in wier lokken een armada van parels kapseist, haar talloze rokken optilt terwijl ze de trappen van de opera betreedt – of de ladder naar het schavot.'
Godenslaap, de vijfde roman van Erwin Mortier, speelt zich af op het raakvlak tussen de grote geschiedenis en de kleine mensenlevens, tussen taal en wereld, verbeelding en werkelijkheid, tussen geschiedschrijving en verhalend proza.
'Ik volg de cadans van mijn handschrift en zoek naar de in letters gestolde, kwezelachtige wellust van het meisje dat ik ooit geweest moet zijn, het wicht dat op de drempel van haar adolescentie haar schriftuur even strak aantrok als de dunne lederen veters waarmee ze haar laarsjes dichtreeg – hoe ze het vlees van het woord in de baleinen van de zinsbouw dwong, tot haar eigen lijf vol striemen stond en ze naar uitbraak verlangde.'