Nico Rost zou vooral bekend worden als vertaler van het neusje van de zalm van de Duitse literatuur. In de jaren ‘20 en ‘30 van de vorige eeuw verbleef hij in Duitsland en vertaalde er in hoog tempo werk van o.a. Anna Seghers, Alfred Döblin, Joseph Roth, Ernst Toller en Hans Fallada. Het hoogtepunt in zijn eigen werk is ongetwijfeld zijn imponerende kampdagboek Goethe in Dachau dat, toen het in 1947 gepubliceerd werd, door vriend en vijand werd geprezen.
Onvermijdelijk schrijft Rost over het dagelijkse kampleven: de wreedheid van de SS, het grote aantal slachtoffers dat de gevreesde vlektyfus onder de gevangen eist, maar ook over de onderlinge hulpbereidheid onder de gevangenen en de vele gesprekken en ‘studiebijeenkomsten’ die hij met gevangenen van diverse pluimage voerde. Maar de werkelijke betekenis van Goethe in Dachau ligt in de manier waarop Rost deze gebeurtenissen verwerkt en zijn menselijke waardigheid weet te bewaren en te behouden.
Met Goethe in Dachau heeft Nico Rost niet alleen een monument voor zijn medegevangenen in Dachau opgericht, maar ook laten zien hoe een mens zijn waardigheid kan behouden in een omgeving die niet onderdeed voor de hel.