Een Drents gehucht, niet meer dan een handvol bescheiden huisjes en een verlaten boerderij, wordt doorkruist door een in zichzelf gekeerde wandelaar. Hij kijkt nauwelijks op of om, in de mensen die er wonen is hij niet geïnteresseerd. In zijn onwetendheid zet hij hen weg als nietig, burgerlijk en simpel, dit in grote tegenstelling tot hemzelf. Maar de bewoners openbaren zich als spelers in de absurde poppenkast die leven heet.
Er zijn de stadse zussen die, al kiftend, niet met en niet zonder elkaar kunnen. Er is de vrouw die wacht op de terugkeer van haar verdwenen dochter, een dure stedeling op zijn hoge paard, de wonderlijke nieuwe bewoonster die nog tussen de verhuisdozen de draad van haar bestaan probeert te vinden, en de oude boer die haast onder zijn gewetensnood bezwijkt.
Martha Heesen weet met Grondsoorten diep in de denkwereld van een kleine gemeenschap door te dringen. Ze schept een weefsel van meerstemmigheid dat eenvoudig lijkt, maar uitblinkt in verfijning.
Er zijn de stadse zussen die, al kiftend, niet met en niet zonder elkaar kunnen. Er is de vrouw die wacht op de terugkeer van haar verdwenen dochter, een dure stedeling op zijn hoge paard, de wonderlijke nieuwe bewoonster die nog tussen de verhuisdozen de draad van haar bestaan probeert te vinden, en de oude boer die haast onder zijn gewetensnood bezwijkt.
Martha Heesen weet met Grondsoorten diep in de denkwereld van een kleine gemeenschap door te dringen. Ze schept een weefsel van meerstemmigheid dat eenvoudig lijkt, maar uitblinkt in verfijning.