Meindert Fennema monsterde als achttienjarige aan op het vlaggenschip van de Holland-Amerika Lijn. Hij maakte vier Caribische cruises en een wereldreis met het ‘happy ship’ SS Rotterdam. Hij leerde met vallen en opstaan het leven op een cruiseschip kennen. De perverse gevolgen van het fooiensysteem; de scherpe scheiding tussen bemanning en passagiers en die tussen officieren en gewone bemanningsleden. Het verschil tussen bemanningsleden die in de bediening werkten en de matrozen. Tussen zij die ’s nachts werkten en zij die overdag hun diensten draaiden. Tussen de heteroseksuele en de homoseksuele wereld aan boord.
Fennema neemt je mee op reis door de opkomende gayscene in New York, de Shell-wereld op Curaçao, de Griekse beschaving op de Akropolis, de verblindende schoonheid van het Suezkanaal en het bizarre nachtleven in Aden. In de hangende tuinen in Bombay ontmoet de jonge zeeman zijn eerste interculturele liefde. Zij is een telg van een rijke Parsifamilie. Hij ervaart de bedrijvigheid van Hongkong, waar hij een dekenkist voor zijn moeder uitzoekt. Op Bali koopt hij beeldjes voor zijn onfortuinlijke Indonesische collega’s die in hun eigen land niet van boord mogen. In Yokohama komt er een sluipmoordenaar aan boord: de Japanse griep die het leven volkomen ontregelt. In Honolulu mogen alleen de zieken en de doden van boord, wat leidt tot een opstand onder de passagiers. Het boek beschrijft een wereldreis als die van Jules Verne, maar dan honderd jaar later.