Het heelal is het symbool van onbegrensdheid, de stem is het symbool van klank, zang, of woord en poëzie.
Ook het heelal is echter klank, of vibratie, terwijl het woord alleen al in bijbels verband, als een scheppende klankbron van de godheid geldt.
Stem en heelal komen samen in een verbindende essentie: de bron van de universele creativiteit.
Het woord wordt kosmos in het gedicht. Het heelal wordt woord en herstelt het oorspronkelijke woord van de kosmische taal: het woord in de echo van het woord als een stilte in de stilte.
Zoals de hedendaagse kosmologie (bv. de snaar- of trillingstheorie) op zoek is naar het raadsel van de onstoffelijkheid van de materie, wordt het gedicht de transcendente eenheid als raadsel van de schoonheid, dat misschien het antwoord is op de vragen die de filosofie al eeuwen stelt.
Of hoeven sommige vragen geen antwoord meer? En verdwijnen ze zodra ze worden benaderd vanuit een andere belevingssfeer?
‘Van de Berge stelt dat poëzie gedefinieerd kan worden als “in een meditatieve toestand raken”. Dit lijkt precies te slaan op het werk van deze schrijver, waarin bewustzijn, vergankelijkheid en schepping als bekende thema’s in abstracte, repetitieve ruimtes terugkeren.’ (DW B)
'Het onuitsprekelijke in ons.
En wat spreekt in onze slaap en op de randen van
de hemelwelvingen, raakt ons aan en opent de onzichtbare sferen
waarin we versmelten met de oneindige mysteriën van het heelal.’