Vier verhalen verzamelt Wessel te Gussinklo in deze bundel. In de eerste drie zeilt hij vervaarlijk door Zeeuwse wateren, wordt hij op het boekenbal gevankelijk afgevoerd, en raakt hij in de knoei door een stel jongeren met verwrongen koppen. Het veruit langste verhaal voert de lezer mee naar de DDR van de jaren tachtig, naar het eiland van Pommeren, 'dat zich als een soort zeester veelpotig uitstrekt voor de kust van Pommeren'. In dat land dienen zich bij de schrijver beurtelings fascinatie, hilariteit en afkeer aan. Beangstigend het leger en de politie, voortreffelijk het eten, maniakaal de discussie met een 'reuzeglimlachend echtpaar'. Tenslotte worden hij en zijn gezellin zo ongeveer het land uitgezet, 'het geplaveide, het bestrate, het dichtgeslibde' westen in. Te Gussinklo is een virtuoos en gedreven stilist, die van het meest onbeduidende iets fenomenaals weet te maken. - Vrij Nederland