Op een regenachtige septemberavond stapt een jonge onderwijzer uit de bus in een dorpje vlak bij de beroemde grotten van Lascaux. Het is zijn eerste standplaats, het leven gaat er zijn eeuwenoude gang. In het dal wast het water van de rivier, 's avonds stallen de vissers hun vangst uit in de gelagzaal van de dorpsherberg. Elke dag koopt hij in de tabakswinkel een pakje sigaretten bij Yvonne. Haar zinnelijke schoonheid is overweldigend en vervult hem met een heftig verlangen dat echter gedoemd is onvervuld te blijven. Hij voedt zijn erotische, soms gewelddadige fantasieën met de glimpen die hij van zijn ongenaakbare geliefde opvangt.
Voor zijn kleine roman koos Pierre Michon (1945) als leidend zinnebeeld de prehistorische grotten, waar op de kalkstenen wanden ossen, bizons, paarden en herten uit de oertijd grazen, voor eeuwig gevrijwaard tegen regen en wind: zij symboliseren de geheimen van het vrouwenlichaam en dragen tegelijk sporen van de vroegste pogingen van de mensen om de wereld in afbeeldingen vast te leggen. Ze verwijzen aldus op tweeërlei wijze naar de oorsprong van de wereld, zoals de titel van dit juweel van een boekje in een eerdere versie luidde.
De hengelaars van Castelnau werd in 1996 bekroond met de Grand Prix du Roman van de stad Parijs.