Nacht nadert op voeten zacht als water.
Nu mag je gaan vergeten dat je bang
was, voor de rede, voor de regen, of misschien
wist je niet eens waarvoor: een ondergronds
verraad, vermoed onder de dag waardoor je gaan moest.
Het licht is uit, niemand kan in je zien,
nu mag je dromen en haast niet meer leven.
Nacht is de uiteind lijke vergever,
je zegenend met handen vol van donker.
Het koud ontwaken uit de droom komt later,
met de vlucht van wat er van de schare
zachte nachtdieren van de slaap nog leeft, bij
het nestwaarts gaan der uilen, binnensmonds.